Ik ben Nederlander. Ik houd van de afhaalchinees die ik op de hoek heb, van de kebab die ik naar binnen werk na een avondje stappen en van mijn verse stukje kibbeling. Ik vind molens enge dingen en klompen zijn echte de laatste schoenen die ik ooit zal dragen.
Ik respecteer mijn Surinaamse buren, Marokkaanse collega en Nederlandse vriend. Mijn buren maken de lekkerste maaltijden die je ooit hebt geproefd en mijn collega leert mij heel wat over normen en waarden. Mijn vriend is iemand die vooral leeft voor zijn werk, zoals het onze voorouders ooit werd meegegeven.
Ik kom uit een Nederlands nest. Mijn eerste buitenlander ontmoette ik toen ik naar de grote stad verhuisde. Ik kwam in een klas waar ik de enige was die alleen de Nederlandse cultuur kende. Mijn klasgenote die een hoofddoekje droeg veroordeelde ik onmiddellijk. Haar vader sloeg haar en ze was het slaafje van haar broer, het tegenovergestelde was echter waar.
Op een schoolfeest proefde ik voor het eerst eten uit de Antilliaanse keuken. Die mensen weten hoe ze moeten koken! Graag ruil ik mijn bordje hutspot in voor een lekker bord met karni stoba. In zes jaar heb ik geleerd om stereotypes los te laten.
Iedereen is wie hij is. Gevormd door zijn opvoeding en cultuur en toch uniek. Samen staan we langs de kant als koning Willem-Alexander langskomt, samen gaan we naar school en samen drinken we een biertje na werk. Terwijl dat biertje gedronken wordt, hebben we het over Nederlandse problemen, zoals de vluchtelingen of de vele regen. En als wij dan beide weer naar huis moeten omhelzen we elkaar vriendschappelijk.
Samen zijn we Nederlander. Die Marrokkaan is net zo goed Nederlander als dat blonde meisje in de klas. Hetzelfde geld voor de Surinamers, Aziaten, Turken en Belgen. Maar cultuur, ras of geslacht maakt niets meer uit als Nederland speelt. Dan is het allen voor één en één voor allen. Ik kom uit Nederland. Het land waar fietsen in de gracht liggen, voetbal altijd gekeken wordt en de afhaalchinees niet gemist kan worden.