Negen anderen staan net als ik ook te wachten op de half-7-trein. Negen mensen die net als ik nog voor de spits op dat kleine stationnetje staan om de dag te beginnen. Waar gaan ze naartoe? Die jongen van midden twintig met een gitaar op zijn rug e een viool in zijn hand. Zwarte kleding, zwarte legerschoenen en een groene sjaal. Hij lijkt moe; staat te gapen, alsof hij de hele nacht doorgespeeld heeft. Met wie heeft hij gespeeld? Gaat hij nu terug naar huis? En waarom in deze stad, met dit kleine stationnetje?
De oude man, met zijn rollator en kleine witte hondje, bibberend in de kou. Zijn hondje heeft een klein rood-met-zwart-sjaaltje om en zit in de tas van de rollator. Waar zou die oude man zo vroeg naartoe gaan? Zou hij zijn kleinkinderen gaan bezoeken? Heeft hij die nog? Of zou hij vier haltes verderop naar het ziekenhuis moeten? Er gaat een steek van medeleven door me heen wanneer hij inderdaad, met zijn hondje en rollator, vier haltes later bij het ziekenhuis uitstapt. Ik hoop dat het goed gaat met hem en doe een schietgebedje dat hij vanavond net als ik weer veilig en gezond thuis komt met zijn kleine witte hondje.
Zo sta ik daar op het kleine stationnetje om kwart over 6. Net als die negen anderen te wachten op de trein van half 7. Waar gaan ze naartoe? Waar zijn ze geweest? Kijkt er iemand om naar mij, wanneer ik in de half-7-trein stap op weg naar mijn stage met mijn sjaal om, capuchon op en om mijn schouder mijn zware bruine tas. Vraagt iemand zich af waar ik naartoe ga of waar ik ben geweest? Iemand pakt mijn hand en wijst: Mirthe, daar komt de trein. Ik omhels hem en stap in. Dag pap, tot vanavond, ik zal voorzichtig zijn. En daar gaat de trein van half 7, met negen mensen in de trein en één trotse vader die zwaait op het kleine stationnetje terwijl de trein langzaam wegrijdt.